Westzaanse Marie Verbraeken Blommaart 100 jaar

Westzaanse Marie Verbraeken Blommaart 100 jaar

Rie met kleindochter Eva

Marie woont al tientallen jaren in Westzaan. Op 18 maart 2021 wordt ze honderd. En ook belangrijk, haar rijbewijs is nog geldig tot juli van dit jaar. Verlenging? Wie weet. De tijd lijkt geen vat te hebben op Marie Blommaart. Onlangs heeft Rie Verbraeken minister Ingrid van Engelshoven in Kamp Vugt nog rond geleid. Ook op mijn school in Beverwijk heeft zij mijn klas over de oorlog verteld.

De geschiedenis herhaalt zich vertelt ze aan tafel op Het Prinsenhofstraat. Ook in de oorlog was een avondklok ingesteld, ’s avonds liep er een wacht door ons Zeeuwse dorp. Wij waren het laatste huis van zijn ronde, daar draaide hij om. Het was broeierig warm, we konden niet slapen en besloten een geintje uit te halen. Op het moment dat de soldaat onder ons raam stond, gooide ik een kopje water naar beneden. Even was het stil. Toen begon hij met de kolf van zijn geweer op onze luiken te beuken. ‘Heraus kommen’’ De hele straat hield zich gedeisd. Ik ben in mijn nachtpon en op blote voeten naar de deur gegaan. Dat had hij niet verwacht. Hij schreeuwde nog iets van ‘Morgen wieder kommen’. De volgende dag verscheen hij met zijn commandant. We hadden hen geprovoceerd, dat begreep ik wel, ze dachten dat we de inhoud van de po naar beneden hadden gegooid. Het liep met een sisser af. Mijn moeder zei: Wat heb je gedaan, weet je wel dat het oorlog is?
‘Op scholen waar ik zo rond deze tijd wel eens een gastles geef, vragen kinderen mij vaak: Waarom ging u in het verzet? Dan zeg ik altijd: Daar rolde je vanzelf in. Wij hadden thuis een bakkerij en een kruidenierswinkel. Een vertegenwoordiger uit Goes vroeg op een dag aan mijn moeder of ze een vertrouwd iemand wist waar hij een onderduiker kon plaatsen. Omdat wij het altijd al vanzelfsprekend vonden mensen in nood te helpen, boden wij ons aan en het bleef niet bij één. Omdat die mensen ook voedselbonnen nodig hadden, werd ik erop uitgestuurd om die in Goes op te halen. Van ons dorp in Zeeuws Vlaanderen op de fiets met de pont over de Schelde naar Goes. Iemand uit de buurt heeft ons verraden en zo kwam ik op 16 september 1943 in Haaren in Brabant in de cel terecht. Dat was een door de Sicherheitsdienst omgebouwd klooster met cellen van twee bij drie meter, waarvan de ramen met bakstenen waren dichtgemetseld. Daar heb ik vijf maanden gezeten waarvan drie alleen. In elke cel stond een zinken vuilnisemmer die als wc dienst deed. Zonder opgaaf van redenen werd ik op 4 maart overgeplaatst naar het concentratiekamp Vught. Dat was aan één kant een opluchting, omdat we na vijf maanden in een bedompte cel weer buiten konden komen. Maar het regime was daar wel veel harder, want voor het minste vergrijp kon je strenge straffen krijgen. Iedere keer komt de gedachte in mij op: hoe is het in godsnaam mogelijk dat een oorlog, een ideologie, een geloof, mensen tot monsters maakt?
Mensen die alleen op macht belust zijn en elke vorm van mededogen missen.

Wat moet kampcommandant Grünewald bezield hebben toen hij in januari 1943 razend en tierend 74 vrouwen in een nog onafgewerkte bunker stouwde? Het cement van de muren was nog nat en er was geen ventilatie. Toen de volgende dag de deur geopend werd, waren al tien vrouwen gestikt. Veel vrouwen hadden brandwonden opgelopen door de uitwaseming van het nog natte cement. Ik heb dit zelf niet meegemaakt, maar ik hecht eraan dit hier te memoreren. Ik werd in de ‘bekleidungskammer’ tewerkgesteld. Wij moesten van de mensen die binnenkwamen hun kleren en eigendommen in ontvangst nemen, in jute zakken stoppen en die in een magazijn opstapelen. Voor de mensen die ontslagen werden of op transport naar Duitsland gingen, haalden we de spullen weer op om ze uit te reiken. Dit gaf ons de mogelijkheid om ook hier nog verzet te plegen door stiekem briefjes in de zoom van hun kleren te naaien met de vraag of ze die bij thuiskomst wilden posten. Op een koude dag in maart moesten we helpen bij een joden transport. Dat was heel ongebruikelijk, met het joodse gedeelte van het kamp hadden wij eigenlijk niets te maken. Het werd een gruwelijke ervaring. Eén van ons stond in een hoek met een berg klompen. Ik stond in de andere hoek met jute zakken met jurken, de meesten oud en haveloos. De vrouwen kwamen binnen met veel kleren aan, ze wisten immers wat hun te wachten stond op zo’n transport. Tot dan toe mochten ze hun kleren aanhouden, maar nu moest alles uit. Alles maar dan ook alles werd hen afgenomen. Kleine fotootjes die ze met speldjes in hun haren verborgen hebben, toiletspullen, zelfs een zakdoek moeten ze afgeven. Ik moest aan iedere vrouw een jurk uitreiken, maar het liep gigantisch uit de hand. De vrouwen stortten zich naakt duwend en vechtend op de kleren, om er het beste uit te halen. Ze probeerden twee of drie jurken over elkaar aan te trekken. Ik kwam helemaal klem te zitten. Dit was overlevingsdrang die niet te stuiten was. Op 9 mei 1944 kregen we de lijst met nummers voor de volgende dag. Aan de linkerkant stond nummer 0840. Dat wilde zeggen dat ik de volgende dag naar huis zou gaan! De mensen aan de rechterkant gingen op transport naar Duitsland. Het werd een drukke dag om zoveel mogelijk briefjes in mijn kleren te naaien, zonder dat onze ‘aufseherin’ argwaan kreeg.

Een van haar keramiek werkstukken

Bezoeken: 94